Werken met liefdesenergie. De wandelende hand.
‘Kom maar naar voren’, nodigde de begeleider haar uit toen ze haar vraag gesteld had. Ze schoof voorzichtig een metertje vooruit en bleef op drie meter van de begeleider zitten. Het verlangen naar nabijheid is groot, de angst nog een stukje groter. De begeleider legde zijn rechter hand op de grond. ‘Doe jij dat ook maar’, zei hij tegen haar. ‘Dan kunnen onze handen met elkaar praten’. En meteen ging hij verder. Zijn hand bewoog de vingers en zei: ‘Je bent wel erg ver weg voor een goed gesprek’. ‘Ik weet niet of ik je kan vertrouwen’, bewogen haar vingers terug. ‘O, in dat geval kan ik ook wel een eindje verder weggaan’, zei de hand van de begeleider bereidwillig. ‘Dat hoeft nou ook weer niet’, antwoordde haar hand haastig. ‘Ik wordt hier compleet gefrustreerd van’, klaagde de hand van de begeleider. ‘Ik mag niet weggaan en ik mag niet naar je toe. Nog even en ik wordt net zo bang als jij’. ‘Je mag wel een beetje dichterbij komen’, sprak haar hand. ‘Als jij het ook doet’, stelde de begeleider voor. ‘Het is anders een veel te groot eind voor een enkele hand’. De vingers bewogen over de vloer en de handen benaderden elkaar. ‘Nu niet verder’, vroeg ze op een meter afstand met trillende stem. ‘OK’, zei de hand van de begeleider, ‘maar zo schiet het niet erg op. Ik zal je een voorstel doen’. Hij legde de vuist van zijn linkerhand naast de rechter. ‘Kijk’, zei hij, ‘je kan altijd de vuist meenemen. Doe het ook maar eens. Als die hand iets doet wat je niet wilt, kan je er een flinke dreun op geven. Dat geeft me best een veilig gevoel. Probeer het ook maar eens’. Haar vuist kwam naast haar hand te liggen. Het duurde even. ‘Zo durf ik wel dichterbij te komen’, zei ze aarzelend. ‘Altijd fijn om een vuist mee te nemen’, bevestigde de begeleider. De handen benaderden elkaar en heel voorzichtig raakten de toppen van hun vingers elkaar aan. ‘Dit heet nabijheid’, fluisterde de begeleider zachtjes. ‘Een beproefd middel tegen de pijn van de eenzaamheid die je zo goed kent’. Ze begon zachtjes te huilen. ‘Laten we nog maar even verder gaan’, stelde de hand van de begeleider voor. ‘Vergeet niet je vuist mee te nemen’. De handen gleden over elkaar, pakten vast en lieten los. De vingers speelden hun spel. ‘Dit noemen we een kennismaking’, vertelde de begeleider. ‘Als dat niet bevalt, kan je je hand terugtrekken en stop zeggen met je vuist. ‘Wat wil jij?’ De handen reisden naar elkaars lijf, over benen en armen naar de rug. Soms moesten ze even rusten. Dan kuste de palm van de hand de rustplek om daarna weer verder te reizen. Ze huilde rustig. ‘Dit heet omhelzing’, fluisterde de begeleider. ‘Dat doen mensen om zich dichtbij en veilig te voelen’. ‘Ik zou nu mijn vuist wel willen loslaten’, zuchtte ze. ‘Kan je doen’, bevestigde de begeleider. ‘Als je maar weet dat je altijd meteen weer een vuist kan maken. Het voordeel is wel dat je dan twee handen vrij hebt’. Ze hielden elkaar stevig vast. Er waren rustige tranen. De trauma’s van het verleden waren al eerder verwerkt. Het helende drankje troost werd gedronken. ‘Zou je nog meer handen willen?’, vroeg de begeleider. Ze knikte. ‘Wie wil kan erbij komen’, zei de begeleider De hele groep schoof naar voren. Handen gingen naar haar lijf. Voorzichtig schoof de begeleider er tussen uit en zette zachte troost muziek op. Willem Vermandere zong zijn melancholie bij tedere aanraking. Uiteindelijk stopte de muziek. Ieder schoof weer naar de eigen plek. De begeleider keek in een zacht betraand gezicht met glanzende ogen.
‘Wat had ik dit nodig’, zuchtte zij. ‘Vertrouw op je vuist’, herhaalde de begeleider. ‘Het leven wordt te gevaarlijk voor nabijheid als je je vuist niet vertrouwt. Zoals je donders goed weet zal die vuist je niet altijd kunnen beschermen, maar je zal er altijd op moeten vertrouwen’.